Ik ben van de Apollo-generatie. Als zesjarige aan de buis gekluisterd toen de Apollo 8 met Kerst 1968 om de maan vloog. Als prelude op de maanlanding in 1969. Dat (achter)oom Chriet het mee presenteerde maakte natuurlijk extra trots.Die jonge ervaringen met de reële ruimtevaart wakkerde ook mijn fascinatie voor Science Fiction aan. Voor zover ik me kan herinneren was de eerste keer dat ik daarmee in aanraking kwam een aflevering van ‘Raumpatrouille’ bij de WDR in diezelfde periode. De wereld in het jaar 3000, geen nationale staten meer, één wereldregering en een mensheid die de zeebodems en andere planeten heeft gekoloniseerd. Commander Cliff Allister McClane was mijn ruimteheld, lang voor James T. Kirk en mr. Spock ook maar de Kindergartenspaceschool hadden verlaten. Science fiction gaat over de toekomst, maar is vaak ook projectie van maatschappelijke onderbuik van dat moment. Het karakter en de thematiek (los van de special effects) zijn de afgelopen decennia dan ook sterk veranderd. We worden nu ‘verwend’ met epische avonturen in ‘A Galaxy far far away’. Al dan niet met Guardians. En (helaas meestal slappe) remakes van het genre ruimte-horror waarmee Alien in 1979 een nieuwe mijlpaal neerzette. Meest interessant vind ik nog steeds de mainstream van de science fiction-films rond 1970. Enkele soms ook briljante uitzonderingen daargelaten (zoals 2001 van Kubrick), geen hight tech samenlevingen, verre ontdekkingsreizen, sterrenslagschepen en bizarre aliens. Maar een aarde in een deprimerende toestand waarin de mensheid vooral door eigen toedoen (milieuverontreiniging, atoomoorlog, inzet bio-wapens) zichzelf nagenoeg heeft vernietigd of het leven in elk geval alles behalve aangenaam heeft gemaakt. Overleven in een dystopische werkelijkheid is het thema van films als ‘planet of the apes’ (1968), ‘The Omega Man’ (1971) en ‘Soylent Green’ (1973).
Alle drie films met Charlton Heston in de hoofdrol overigens. Van de eerste twee zijn inmiddels remakes gemaakt. Zou met niet verbazen als dat ook met Soylent Green gebeurt: de aarde is overvol, het gros van de mensen straatarm, de wereld sterk vervuild en er is een groot tekort aan kwalitatief (lees: qua smaak eetbaar) voedsel. Fruit, groente, vlees en vis zijn een zeldzaamheid. Het voedsel bestaat uit ‘koekjes’ exclusief geleverd door Soylent Green Inc. Door tekort aan primaire grondstoffen is er een structurele schaarste komen hongerige burgers massaal in opstand. Die worden systematisch (letterlijk) door de politie van straat geschept en afgevoerd. Het draait allemaal om een circulaire (voedsel) economie, maar de clou bewaar ik nog even.
Het is wel een mooi bruggetje naar het rapport van de taskforce herijking afvalstoffen onder leiding van Winnie Sorgdrager dat op 10 oktober jl. is gepresenteerd met een meer utopisch perspectief op de (circulaire) wereld. Deze taskforce heeft onderzocht in hoeverre de huidige wet- en regelgeving belemmeringen bevat voor een transitie naar een circulaire economie. Daarin zijn er geen afvalstoffen meer, maar blijven grondstoffen in de economie en zijn geen of veel minder primaire niet-herwinbare grondstoffen nodig. Afvalstoffen als waardevolle reststof in plaats van als geldkostend probleem. De ambities daarbij zijn vastgelegd in een rijksbreed programma.
Kort en goed is de conclusie van de commissie dat belemmeringen voor een transitie van een lineaire naar een circulaire economie niet zozeer in de regels zelf zitten, maar hoe overheden daarmee omgaan. Als meer specifieke belemmeringen noemt de commissie:
- De mindset: denken in termen van reststof is geen afval maar waardevolle grondstof
- Het hanteren van verschillende definities in wetten en door instanties
- Afval te veel benaderen als ‘risico’ en niet als kans (innovaties worden argwanend bejegend)
- Er is te weinig (actieve) ruimte om te experimenteren
- Reststromen worden veel ‘op een hoop gegooid’. Ook waardevolle reststoffen komen daardoor moeilijk van het label ‘afval’ af
- Er zijn wel heel veel partijen die iets – vanuit verschillende invalshoeken – iets moeten vinden van een reststof (rijk in diverse hoedanigheden, provincies, gemeenten etc.)
- De kwaliteit van secundaire grondstoffen is veel minder goed geborgd/gedefinieerd dan van primaire grondstoffen. De markt daardoor aarzelend voor wat betreft risico’s.
Het interessante aan het rapport van Sorgdrager is dat er niet meteen een roep in staat om nieuwe wet- en regelgeving, herverdeling van bevoegdheden of nieuwe structuren. Het is vooral een pleidooi – tenminste zo lees ik het – om niet te verkrampt vanuit taken, bevoegdheden en angst voor fouten of berispingen door een (bestuurlijk)toezichthouder – de bestaande regels toe te passen, maar met gezond verstand te kijken naar ‘wat willen we en kunnen we bereiken?’. Dit ook vanuit de notie dat in de samenleving (economie) innovaties oppoppen (of in elk geval ideeën daarvoor) die worden geïnitieerd door nieuwe en bestaande bedrijven. Wizzkids die denken en handelen vanuit een mix van technologische bevlogenheid, maatschappelijk idealisme en het zien van marktkansen. Dit vraagt om het bieden van (experimenteer)ruimte vanuit de regulerende overheid, een goede afstemming tussen instanties en eenduidigheid in inbegrippen.
Het rapport verdient opvolging en het zal een hele uitdaging worden om van een met de paplepel ingegoten risico-gestuurde inzet van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) naar een meer innovatiegericht inzet te komen. Dat kan worden toegevoegd aan de inzet van VTH de komende jaren als het gaat om klimaat en energie (Klimaatakkoord), veiligheid (duurzaam veilig 2030), water (safetydelta), gezondheid (schone luchtakkoord, MAP8 Europese commissie), biodiversiteit (post-PAS) en uiteraard de Omgevingswet. Maar op het absorptievermogen van het stelsel zal ik een andere keer ingaan.
Mijn kanttekening bij het rapport van Sorgdrager is vooral de vraag: laat de economie (van afval- en grondstromen) zich sturen met wet- en regelgeving? Oftewel: is (het omgaan met) de wet- en regelgeving het probleem dat de transitie naar een circulaire economie ‘tien jaar achterloopt op de klimaat- en energietransitie’, of de werking van de economie zelf? We hebben een vrije markt. Geen planeconomie. Voor het bedrijfsleven zal er altijd een verdienmodel moeten zijn. En daar zit – voor wat betreft afvalstoffen – een aantal risico’s en perversiteiten in.
- Bedrijven die afval (reststoffen) innemen krijgen in het huidige verdienmodel betaald voor het innemen van afval, niet voor het (hoogwaardig) verwerken en hergebruiken. Dat zal moeten veranderen. Bijvoorbeeld door het financiële verkeer via derdegeldrekeningen te laten verlopen (ontdoener stort betaling op rekening waarvan verwerker pas betaald krijgt na – aangetoonde – verwerking).
- Dat lost meteen ook een ander probleem op: de afgelopen jaren zijn er diverse incidenten geweest waarbij bedrijven failliet zijn gegaan en de overheid (samenleving) de kosten heeft moeten dragen voor de verwerking van achtergebleven afvalstoffen met negatieve restwaarde. De derdegeldrekening kan dan fungeren als financiële zekerheidstelling.
- Een dergelijke financiële zekerheidstelling zal sowieso geen overbodige luxe zijn. Als in de transitie naar een circulaire economie er geëxperimenteerd wordt en innovatieve startups zich aandienen, weten we ook dat een deel daarvan zal mislukken. Zo werkt dat met innovaties. Er zal iets van ‘voor-wat-hoort-wat’ moeten gelden in die transitie: er wordt ruimte gegeven voor experimenten maar het kan niet zo zijn dat de overheid dan ook (alle) risico’s draagt. Het feit dat op dit moment verzekeraars weigeren te verzekeren vanwege het hoge risico maar deze bedrijven toch gewoon in werking kunnen blijven, is op zich zachts gezegd absurd te noemen.
- Een transitie naar een circulaire economie klinkt uitdagend en is het ook. We moeten ons wel realiseren dat veel (rest)producten stoffen bevatten die als ‘zeer zorgwekkend’ moeten worden aangemerkt. Chroom-6, PFAS en Gen-x zijn daarvan bekende/beruchte voorbeelden. De focus ligt nu sterk op het normeren van deze stoffen in restproducten qua arbo en hergebruik. Dus redelijk achteraan in de keten. Nog belangrijker is welhaast dat deze stoffen aan de voorkant van de keten, waar mogelijk uit producten verdwijnen. Dat kan door ze te verbieden. Maar mogelijk moet ook hier het economische mechanisme zijn werk doen door het aanwenden van deze stoffen te belasten met een forse heffing. En de opbrengsten daarvan, net als bij de beoogde CO2-heffing, in te zetten voor het stimuleren van innovaties of het saneren van niet-circulaire afvalketens.
- Dat brengt me ook op het laatste punt: De taskforce richt zich vooral op de overheid vanuit wet- en regelgeving. De overheid stimuleert en financiert ook innovaties en is daarmee partner voor het bedrijfsleven. En dat zal met het streven naar een circulaire economie alleen maar toenemen (en is ook belangrijk). In de huidige praktijk zien we echter ook zeer perverse mechanismen waar de cross-compliance tussen regulering en stimulering niet goed geregeld is. Zo worden de co-vergisters (installaties waar mest wordt vermengd met ander organisch materiaal om zo bio-gas op te wekken) gesubsidieerd vanuit het ministerie van Economische zaken en Klimaat terwijl bij een groot deel van deze bedrijven er een strafrechtelijk onderzoek loopt op vermoeden van (milieu)fraude. Het verdienmodel is de subsidie en feitelijk vergisten vindt alleen op papier plaats.
In Soylent Green, die overigens speelt in 2022, draait het om de ultieme circulaire economie in de voedselvoorziening met Soylent Incorperated als monopolist. Soylent is een samenstelling van het Engelse ‘Soy’ (Soja) en ‘Lentil’ (Linze). Wie zou denken dat dat betekent dat Soylent Green de ultieme circulaire vleesvervanger is, komt aan het eind van de film bedrogen uit. De voedselvoorziening is inderdaad ultiem circulair, maar zoals Charlton Heston nadat hij is doorgedrongen tot de productielijnen van Soylent Inc verschrikt uitroept: ‘Soylent Green is people!’. Letterlijk een koekje van eigen deeg dus…..
Soylent Green is uiteraard meer een Malthusiaanse projectie van zijn tijd dan een waarschijnlijk toekomstbeeld. Een filmisch doemscanario, gevoed door het rapport aan de Club van Rome, ‘Grenzen aan de Groei’ (1972) en gekruid met een vleugje ‘Verelendung’.
Ik denk niet dat we daarbij echt bang hoeven zijn voor een dergelijke dystopie. Maar het is ook een utopie te veronderstellen dat de economie circulair zal wordt door vooral een betere (toepassing van) wet- en regelgeving zonder kritisch te kijken naar het verdienmodel van de afvaleconomie zelf.
John Smits
smits@arenaconsulting.nl
06-21282421