Er is al veel geschreven over de kosten die gemeenten maken om de Omgevingswet in te voeren. Hoe zit ’t met de structurele financiële effecten van Omgevingswet en Wet kwaliteitsborging bouwen? Hoeveel kosten maken gemeenten na inwerkingtreding extra of juist minder? We hebben de voornaamste 12 positieve en 12 negatieve financiële effecten voor de gemeentelijke meerjarenbegroting op een rijtje gezet.
We hebben hieronder getracht de financiële gevolgen van de Omgevingswet en Wet kwaliteitsborging bouwen zo concreet mogelijk te benoemen. Dit gebeurt wel met verschillende voorbehouden; veel van de gevolgen zijn immers nog onzeker. Dit komt bijvoorbeeld doordat:
- kosten en opbrengsten afhankelijk zijn van de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen (milieu-, bouw- en bodemopgave).
- nog onbekend is in hoeverre de decentrale ruimte binnen het omgevingsplan wordt benut en dus in hoeverre het aantal ruimtelijke processen wordt verminderd of vereenvoudigd.
- de kosten en baten van het landelijke DSO en met name de gewenste doorontwikkeling daarvan nog onbekend zijn.
- het toekomstig naleefniveau (hoe vaak handhavend opgetreden moet worden) kan gaan afnemen als gevolg van toename van vergunningsvrije activiteiten.
- opbrengsten afhankelijk zijn van onder meer de kostendekkendheid van leges, zoals voor vooroverleg en behandeling van aanvragen voor milieuactiviteiten.
Voor meer inzicht in de structurele effecten van de Omgevingswet voor financien, dienstverlening, kwaliteit en capaciteit zetten we het Structureel effectenmodel Omgevingswet in.
In het Integraal Financieel Beeld Omgevingswet is een landelijke raming gemaakt van de jaarlijkse financiële effecten van de Omgevingswet. Daarbij zijn de effecten van de Wet kwaliteitsborging bouwen nog niet meegenomen. Deze raming loopt landelijk voor gemeenten uiteen van jaarlijks € 34 miljoen extra lasten tot jaarlijks € 168 miljoen minder lasten dan momenteel. De grote onderdelen van deze structurele effecten zijn hieronder gevisualiseerd. De uiteindelijke (positieve of negatieve) effecten die dit per gemeente heeft zijn afhankelijk van diverse variabelen.
Negatieve financiële effecten
De Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging bouwen leiden tot de volgende negatieve financiële effecten.
- Beheerkosten DSO-LV. De gemeenten betalen 70% van de kosten om het Digitaal Stelsel Omgevingswet te beheren. Voor het huidige omgevingsloket online (olo) betalen de gemeenten geen beheerkosten. Jaarlijks wordt een vast bedrag van € 18 miljoen ten laste gebracht van het Gemeentefonds tot en met 2023. Dit bedrag wordt geïndexeerd en herzien voor de periode na 2023; dan is mogelijk ook wat meer zicht op de doorontwikkeling van het DSO en de kosten die dit met zich meebrengt. In de meicirculaire 2019 zijn per gemeente de bedragen opgenomen waarmee de bijdrage uit het Gemeentefonds wordt verminderd. Een deel van deze beheerkosten DSO-LV kan de gemeente ten laste brengen van de leges (zie positief effect).
- Legesvermindering door minder vergunningverlening. Met name veroorzaakt door de Wet kwaliteitsborging bouwen, waardoor veel bouwactiviteiten niet meer voor het bouwdeel vergunningplichtig zijn. Daarnaast hebben de gemeenten de mogelijkheid om in hun omgevingsplan activiteiten te benoemen die nu vergunningplichtig zijn (dus waarvoor leges worden ontvangen), maar straks niet meer omdat ze meldingsplichtig of toestemmingsvrij zijn.
- Legesvermindering door procesverbetering in de vergunningverlening. Door procesverbeteringen kunnen de kosten voor vergunningprocedures verminderen, waardoor (bij een 100% kostendekkendheid) ook de legesbedragen verlaagd moeten worden; per saldo hoeven procesverbeteringen in de vergunningverlening dus geen hogere kosten te betekenen.
- Beheer van gedecentraliseerde regels (bruidsschat). Met de Omgevingswet wordt de gemeente verantwoordelijk voor het beheer van een groot aantal regels die momenteel nog Rijksbevoegd zijn. Hiervoor verwachten we meer vragen van initiatiefnemers, meer bezwaar en beroep op regels uit de bruidsschat en het beheren van de regels in het omgevingsplan. In het rekenmodel voor de structurele effecten van de VNG wordt uitgegaan van gemiddeld 270 uren voor backoffice en 90 uren voor frontoffice extra per jaar.
- Extra licentiekosten en applicatiebeheer plansoftware en toepasbare regels. Doordat mutaties moeten worden doorgevoerd in de ruimtelijke plannen (nu bestemmingsplannen, straks omgevingsplan) en toepasbare regels, dienen veel gemeenten hun licenties uit te breiden en dient het applicatiebeheer uitgebreid te worden. Ook de licentiekosten en applicatiebeheer voor VTH-software kunnen bij gemeenten wijzigen als gevolg van de Omgevingswet.
- Beheer van toepasbare regels. Het beheren van toepasbare regels, waardoor binnen het DSO de gemeentespecifieke vraagbomen voor vergunningcheck en aanvraag zijn opgenomen, kost extra uren. Dit is een activiteit die intensiever is dan momenteel binnen het omgevingsloket online (olo).
- Beheer van omgevingsvisie, -plan en -programmas. Actualisatie van visie, plan en programma’s vindt niet meer verplicht na verloop van tijd plaats. Wijzigingen in omgevingsplan worden meerdere keren per jaar doorgevoerd (gebiedsgericht en/of themagericht). Verwachting van de VNG is dat het komen tot een volledig omgevingsplan meer kost dan in de huidige situatie.
- Uitbreiding bodemtaken. De gemeenten worden met de Omgevingswet bevoegd gezag voor een groot deel van de bodemtaken (vergunningverlening, toezicht en handhaving) die momenteel bij de provincie zijn belegd. De ureninzet verschilt per jaar, afhankelijk van het aantal bodemdossiers (graven en saneren). Een deel daarvan kan worden gedekt uit leges (zie positieve effecten).
- Toename handhavingszaken bouw. Als gevolg van de Wet kwaliteitsborging bouwen wordt het gemeentelijk toezicht bij aanvang en tijdens de bouw beperkt. Hierdoor kunnen bouwers pas op een later moment worden geconfronteerd met bouwwerken in strijd met landelijke en lokale regelgeving. Doordat de bouw in een later stadium pas bezocht wordt, leidt dit naar verwachting tot meer en langere handhavingsprocedures. Bij gebouwen in gevolgklasse 1 wordt bij circa 50% van de gevallen een afwijking van de bouwtechnische regels verwacht, met gemiddeld 6-8 uur handhaving van bouwtechnische regels (zie addendum van 22 maart 2021 bij Berenschot/ANG rapport). Een deel van deze handhavingszaken zou de gemeente onder het huidige Wabo-regime ook hebben gehad.
- Intensiever vooroverleg / omgevingstafels. Afhankelijk van de mate waarin vooroverleggen en omgevingstafels intensiever worden, worden opgenomen in de gemeentelijke leges én daarna al dan niet in korting kunnen worden gebracht indien een definitieve aanvraag wordt ingediend, kan het kostenniveau voor vooroverleg en omgevingstafels toenemen.
- Verzwaring van adviesrecht en participatie. De keuze om adviesrecht en participatie intensiever in te zetten als binnen het huidige stelsel wordt gedaan, heeft negatieve financiële gevolgen. Anderzijds kan door intensievere participatie bespaard worden op zienswijzen, bezwaar en beroep.
- Intensievere samenwerking tussen overheden. De opgave om in de geest van de Omgevingswet meer op te treden als één loket, en om achter dat loket samen te werken, leidt tot hogere kosten.
Positieve financiële effecten
Naast de negatieve effecten zijn er positieve financiële effecten als gevolg van de Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging bouwen.
- Vermindering van meldplichten, vergunningen en onderzoekslasten voor bouwactiviteiten. Voor de bouwactiviteiten wordt een deel vergunningvrij (gevolgklasse 0). Voor deze activiteiten is geen bouwtechnisch vergunningverlening en toezicht meer nodig. Een ander deel (gevolgklasse 1) wijzigt van een vergunningplicht naar een meldingsplicht. Hierdoor hoeft de gemeente de aanvragen niet meer bouwtechnisch te toetsen én ook geen bouwtechnisch toezicht hierop te voeren. In de plaats daarvan moet de gemeente (1) het borgingsinstrument, de kwaliteitsborger, het borgingsplan en de risicobeoordeling toetsen en (2) de kennisgeving start en gereed bouw en de melding dossier bevoegd gezag toetsen en administratief verwerken. Deze werkzaamheden kosten gemiddeld tussen de 3 uur (bouwwerken GK1 tot € 50.000) en 10,5 uur (bouwwerken GK1 > 5.000.000), zie addendum van 22 maart 2021 bij Berenschot/ANG rapport. Met gemiddeld 5 uur per bouwactiviteit is dit minder dan de gemiddeld 10 uur nu voor vergunningverlening én toezicht Bouwbesluit op één bouwactiviteit.
- Vermindering van meldplichten, vergunningen en onderzoekslasten voor overige (niet-bouw) activiteiten. Met het omgevingsplan kunnen ook overige activiteiten vergunning- of meldingvrij worden gemaakt. Op basis van deze keuzen én de mogelijke intensievere handhaving die dit tot gevolg heeft, kan dit in de toekomst positieve effecten hebben die nu nog niet zijn voorzien.
- Geen actualiseringsplicht ruimtelijke plannen. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is met de Wet actualiseringsplicht bestemmingsplannen en beheersverordeningen de actualiseringsplicht uit de wet geschrapt, zodat gemeenten zich goed kunnen voorbereiden op de Omgevingswet. De effecten van het schrappen van de actualiseringsplicht worden over het algemeen beperkt ingeschat.
- Vermindering van (ruimtelijke) planprocessen. In het omgevingsplan kan ruimte worden geboden om voor meerdere activiteiten toestemming te geven zonder vergunning-, melding- of informatieplicht. Dit leidt tot beperktere benodigde capaciteit voor ruimtelijke planprocessen.
- Heffing van milieuleges. Voor aanvragen van milieuactiviteiten mogen na inwerkingtreding van de Omgevingswet milieuleges geheven worden. Doordat het aantal vergunningen voor milieuactiviteiten verder beperkt wordt, zullen de opbrengsten ook relatief beperkt zijn.
- Toename van leges voor bodemactiviteiten. Voor de behandeling van aanvragen voor bodemsaneringen en beoordeling van milieukundige bodemrapporten kan de gemeente leges heffen. Doordat de meeste activiteiten meldingsplichtig zijn, zijn de legesmogelijkheden beperkt.
- Doorbelasting beheerkosten DSO-LV in leges. Doordat de gemeente bijdraagt aan het DSO-LV en zonder een werkend DSO-LV de bouwmelding / omgevingsvergunning niet kan worden ingediend, kan zeer waarschijnlijk een deel van deze kosten worden doorberekend in de leges. Dit onder de voorwaarde dat deze kosten niet via de overhead worden doorverdeeld. Doordat de DSO-LV maar voor een deel betrekking heeft op meldingen/vergunningen, kan een deel (inschatting max. 50%) van de bijdrage aan DSO-LV worden doorbelast in de leges.
- Procesverbeteringen (vooral bij gebruik toepasbare regels) bij vergunningverlening. Door procesverbeteringen kunnen de kosten voor vergunningprocedures mogelijk verminderen. Bij een 100% kostendekkendheid van de leges levert dit per saldo de gemeente geen hogere opbrengsten op, omdat als gevolg van procesverbeteringen bij vergunningverlening ook de leges verlaagd dienen te worden.
- Beheer van omgevingsvisie, -plan en -programmas. Actualisatie van visie, plan en programma’s vindt niet meer verplicht na verloop van tijd plaats. Afhankelijk van de keuzen bij de inrichting van het omgevingsplan, kan het beheer van deze ruimtelijke plannen minder kosten dan momenteel bij het beheer van de structuurvisie en bestemmingsplannen.
- Verhoging kostendekking uit exploitatie– De Omgevingswet biedt meerdere mogelijkheden om kosten die de gemeente maakt voor en na realisatie door een initiatiefnemer op deze initiatiefnemer te verhalen middels exploitatie-overeenkomsten.
- Effect voor de gemeente als initiatiefnemer. Doordat de gemeente ook bij diverse plannen zelf initiatiefnemer is, kan de Omgevingswet en Wkb voor de gemeente als initiatiefnemer posiitieve effecten hebben.
- Overdracht financien bodemtaken. Bij de overdracht van de bodemtaken van provincies naar gemeenten wordt mogelijk nog besloten om gelden uit het provinciefonds naar het gemeentefonds over te hevelen; dit kan leiden tot positieve effecten.
Reacties op bovenstaande uitwerking? We ontvangen ze graag!