De geschiedenis leert dat de hoofdstructuur van rijk, provincie en gemeenten zich aanpast aan moderne maatschappelijke ontwikkelingen. Het algemene beeld is dat gemeenten tegenwoordig te klein worden om adequaat aan de eisen van een modern bestuursapparaat te voldoen.
Denk aan: maatschappelijke schaalvergroting, de afnemende betekenis van afstand, een groeiend takenpakket als gevolg van decentralisatie, de behoefte aan specialisatie, de noodzaak om als bestuur een effectieve mede- of tegenspeler te zijn van bestuurlijke en maatschappelijke partners, de positie van gemeenten op de arbeidsmarkt en responsiviteit naar steeds meer mondige burgers. Een ander belangrijk fenomeen is dat de individualisering in de samenleving veelal gepaard gaat met een groeiende (relatieve) belangstelling voor de directe leefomgeving, de straat, de buurt, de wijk, het dorp en de gemeenschap.
Schaalvergroting gaat gelijk op met fenomenen van schaalverkleining
Het is van belang dat het openbaar bestuur ook op het kleinschalige niveau een gezicht heeft. Dit wordt vormgegeven op lokaal niveau. De noodzaak hiervan wordt nog manifester als burgers het gevoel hebben dat ze geen gehoor krijgen bij de overheid. Wanneer verwachtingen van burgers niet goed worden beantwoord, leidt dat tot vervreemding.
Naast bovengenoemde fenomenen van schaalvergroting in bestuurlijke zin bestaat er ook fysieke schaalvergroting van dorpen en steden. Met name steden liepen in het verleden vaker tegen hun administratieve grenzen aan. Als antwoord op deze situaties werden gemeentegrenzen gewijzigd of stedelijke functies op het grondgebied van andere gemeenten gerealiseerd. Wanneer steden ruimtelijk niet meer in staat zijn hun regionale functies op eigen grondgebied uit te oefenen, hebben provincies en rijk de verantwoordelijkheid hiervoor voorwaarden te scheppen dat dat wel kan.
Al deze maatschappelijke ontwikkelingen dwingen permanent na te denken over goede voorwaarden voor een lokaal bestuur en een gemeentelijke schaal die deze voorwaarden optimaal creëert.