Niet zelden komt de BTW-vraag pas om de hoek kijken als de besluitvorming over de oprichting van een samenwerkingsverband lopende is of zelfs is afgerond. Het is zaak dit onderwerp tijdig te onderkennen, want er kunnen aanzienlijke financiële consequenties aan vastzitten.
Fiscale positie
Bij de fiscale positie speelt de vraag of de samenwerkingsorganisatie wordt aangemerkt als ondernemer als gevolg van de Wet op de Omzetbelasting en in hoeverre het mogelijk is om vrijgesteld te worden van het heffen van BTW op de prestaties aan de deelnemers. De ervaring leert dat een samenwerkingsverband gebaseerd op de Wgr / Openbaar Lichaam kan worden aangemerkt als ondernemer in de zin van de Wet op de Omzetbelasting. De organisatie zal in beginsel BTW moeten berekenen over de vergoedingen voor geleverde prestaties tenzij een vrijstelling van toepassing is. Er bestaat een mogelijkheid om gebruik te maken van de koepelvrijstelling uit artikel 11, lid 1 van de Wet op de omzetbelasting. Onder die vrijstelling kan de samenwerkingsorganisatie BTW onbelaste prestaties verrichten voor haar deelnemers en is er een mogelijkheid om de betaalde BTW op de inkoop door te schuiven naar de deelnemers die deze kunnen vorderen bij het BTW compensatiefonds.
Nadere informatie over dit onderwerp is te vinden in de brochure samenwerkingsverbanden en het btw-compensatiefonds
Afspraak met Belastingdienst
Ongeacht wat brochures, handboeken en goed bedoelde adviezen ook vermelden over BTW en samenwerkingsverbanden, het is essentieel om a) een fiscale analyse over de BTW-positie van eigen unieke situatie te laten maken en b) altijd schriftelijke afspraken met de Belastingdienst te maken. In Nederland is geen uniforme lijn aangaande dit onderwerp, verschillende Belastingdienstregio’s kunnen verschillende opvattingen hebben over dezelfde situatie.